
Geen verwarring mogelijk: we zijn aan de Caraïbische kust. Zodra we uit het vliegtuig stappen – hoe retrocool is het trouwens om op de tarmac zelf uit te stappen? – valt de hitte op ons neer. Dat vrouwen zich hier desondanks in skinny jeans wringen en de mannen een flanellen hemd wel cool vinden staan doet mijn poriën alleen maar harder huilen.
Technicolorbussen die er uitzien als de blikken dozen van Quality Street en een eindeloze stroom gele taxi’s die hier – in tegenstelling tot in Bogota – wel constant claxonneren begeleiden ons tot in het historisch centrum van Cartagena. Ontstaan in 1533, een ommuurde stad met heel wat donkere bladzijden. De poort waarlangs honderdduizenden Afrikaanse slaven het land werden binnengebracht staat er nog, het huidige Museo de la Inquisicion huist in het pand waar vroeger ook echt honderden mensen werden terechtgesteld. En toen de stad haar onafhankelijkheid van Spanje uitriep werd ze uitgehongerd, met 6000 doden tot gevolg. Maar anno 2016 is het een postkaartje, met pastelgekleurde gevels, witte paardenkoetsen waarin toeristen worden rondgetoerd en tieners in aandoenlijke schooluniformen. Restaurants te over, bakkerijtjes met cupcakes, winkels met designerbrillen en het eerste hotel waarin we heerlijk slapen zonder oordopjes.
Santa Marta, een busrit verder, is een ander verhaal. Niemand zal dit stadje op grandeur of zelfs veel stijl betrappen. Een handvol centrale straten zijn best gezellig maar als Cartagena van de sprookjeskoetsen is, dan is het hier van de plastic tuinstoelen. Nooit zag ik zoveel volwassen mannen op Crocs. Geld afhalen doe ik hier niet zorgeloos, Simon kreeg al meermaals cocaïne aangeboden (ik nooit, heel seksistisch) en toen we onze was oppikten in de lavanderia kroop er olijk een knoert van een kakkerlak over de vloer. Naar het strand gaan is 25 keer nee zeggen: tegen massages (waar ze overigens gewoon aan beginnen), tegen je haar laten vlechten met kraaltjes, tegen koffie en ijsjes en arepas, tegen kettinkjes en houten beeldjes en vis en koude dranken en inwendig ook tegen de schelle belletjes waar elke nieuwe verkoper zich mee aankondigt. Het is ook de eerste keer dat een hond tegen mijn strandstoel pist terwijl ik er in zit. Een poedel dan nog.
Maar goed! De mensen van het hotel zijn veruit de meest behulpzame tot nu toe, het ontbijt is eindelijk eens echt lekker, en de lieve Chileense die haar café-tv voor ons op Zweden-België zette verdient eeuwige dankbaarheid (en sorry voor het roepen en proficiat met Chili dat naar de finale van de Copa America gaat). Ook heel grappig hoe straathonden hier heilige koeien zijn. Zelfs de domst uit hun ogen kijkende exemplaren die zich midden in een drukke wandelstraat neervlijen worden niet verjaagd.
We zijn hier vooral omdat het een goede uitvalsbasis is naar Tayrona, het nationale park. Qua aanvoelen is de wandeling door dat park zo’n beetje als die ene warme serre in de Kruidtuin van Leuven. Vochtig, doef, zweet overal – maar in ruil krijg je prachtige stranden tussen gigantische rotsen in, torenhoge bomen vol lianen en door dorre blaadjes wegtrappelende tapirs. De rode kleurstof van mijn aarbeien-waterijsje kreeg ik de eerste uren niet van mijn handen gepoetst maar boy, wat voelde die helado welverdiend.
De laatste dagen van onze reis maken we tijd voor cadeautjes, nog een paar kleine dorpen hier in het noorden en dan de onvermijdelijke terugreis richting Bogota…