We hebben onze zoon allebei al aangesproken met de foute naam (die van de kat). Gisteren bleek pas na enkele uren dat ik het schaap een pamper maatje 5 had omgedaan – uit de schuif van zijn grote zus. En ja, ik heb ’s nachts wel eens mijn hand uitgestoken om Simon wakker te schudden en hem te vragen waar Miles was om net op tijd te beseffen: gewoon hier, in je eigen armen, je hebt ‘m letterlijk vast, kalmeer. Mja. Mijn brein voelt een beetje als het Belgische treinverkeer, het bolt maar met aardig wat vertragingen en technische pannes. It’s clear from your vacant expressions, the lights are not all on upstairs.
‘Mama! Papaaa!’ Klik, nachtlampje aan. We schuifelen, met één open en één toegeplakt ooglid, op automatische piloot de gang door. ‘Het is nog donker buiten, kijk maar’ horen we onszelf zeggen tegen ons andere kindje, dat plots ook een paar gaten in onze nacht prikt. Misschien vindt ze het niet kunnen dat zij alleen ligt en wij allemaal samen. Misschien wil ze checken hoe snel we hier staan, aan haar zijde, moest er uit het donker plots iets opdoemen.
We maken net genoeg licht zodat ze ons kan zien. Nee, we gaan nog niet opstaan. Flesje? Kusje. Aaitje. Traantje wegvegen. Zoen voor de leeuw. Je deken. Slaap maar, schat, mama en papa slapen ook (zeiden ze vol hoop). Op kousenvoetjes weer terug, het nachtlampje klikt uit. Voor even. Tot de baby pruttelt en we hem op de tast niet kunnen helpen.
’s Ochtends is er van de nachtelijke droefenis weinig te merken. ‘In een kein stashonnetje’ schalt door de badkamer en wij krijgen onze bevelen. ‘Bloek aandoen! Patoffeltjes! Allez kom!’. Het is nog altijd donker buiten. Ze is net groot genoeg om, op haar tenen, aan de lichtschakelaars te kunnen.
‘Zullen we zwaaien?’ Het is één van de weinige dingen waar ze ’s ochtends enthousiast over is. Ik til haar op de vensterbank en ze zet haar handjes tegen het keukenraam. Ze gaat door haar dak wanneer ze ziet dat de rosse poes van de buren buiten is. Er wonen geen mensen vlak achter ons, maar ik vraag me toch even af of iemand ons ziet staan. Ik heb nog niet in de spiegel gekeken, nog geen slok koffie op en ik draag het hemd waar ik in sliep, amper en waarschijnlijk fout geknoopt. Gelukkig kan ik me verstoppen achter Little Miss Sunshine. We zien een etage lager een fluohelm buitenstappen en beginnen te zwaaien. Dat blijven we doen tot het rode achterlicht de hoek omzwenkt. Ik zet haar terug op de grond en ze rent de kamer uit. Het begint te dagen.