Vakantie in Frankrijk.
Dat is zeggen hoeveel centimeter brood je graag nog wil in plaats van hoeveel sneetjes. En elke dag een ander kindje dat graag mee wil naar de lokale bakker.
Dat is een stuk watermeloen in de vorm van een brede lach, een prepuber die zegt dat ze dit fruit helemaal niet verfrissend maar net superdroog vindt en een peuter die smakelijk eet terwijl het sap over zijn of haar blote bastje loopt.
Veel water en veel wijn.
Dat zijn vriendelijke én norse Fransen en bij allebei zeggen ‘Dat is toch typisch, he?’
Dat is blij zijn met lange middagdutjes, zodat je de checklist even niet meer moet overlopen (ingesmeerd? Zwempamper aan? Veilig in het water? Gewone pamper weer aan? Hoedje op? Genoeg aan het drinken? Geen ijsjes-pollekes aan het afvegen aan wat-niet-afwasbaar-is?)
Dat is het grootste deel van de dag doorbrengen in een straal van 10 meter rond de buitenkeuken. En was die droog is nog voor de volgende lading gewassen is.
Dat is een zwembad waar de ene als een bommetje midden in springt, de andere rustig door waadt zonder nat haar te krijgen en nog een andere elke dag moedig grenzen verlegt door zich elke dag een paar meter verder te wagen van het trapje. Waar het kindje dat moord en brand schreeuwt in bad kirrend in rondsplasht.
Dat is ondraaglijk veel jeuk, redelijk veel zweet en heel weinig textiel.
Dat zijn onooglijke dorpjes met charmante pleinen die op zich niet zo spectaculair zijn, maar waarvan je jaren later nog weet ‘Daar is toen die foto van jullie gemaakt’.
Dat zijn neefjes en nichtjes die elkaar veel meer aanleren dan ze zelf beseffen. Woordjes. Namen. Ander eten. Dat ze iets niet willen tot de andere het wel wil. En een beetje mal du chat. (En volgend jaar is er nog eentje extra bij!)
Dat is elke dag ‘Eet op, he mannekes’ horen uit de mond van de laatste die vertrekt want ‘ik wil niet nog tot Kerstmis kaas moeten eten’.