Maandelijks archief: augustus 2016

Boekrecensie “Het Meisje met de Onderrug Tattoo”

2015 was het jaar van Amy Schumer. De New Yorkse actrice speelde de hoofdrol in Trainwreck, een film die ze zelf schreef en die wereldwijd meer dan 140 miljoen dollar opbracht. Ze won een Emmy voor haar sketchprogramma Inside Amy Schumer, waarvan het vierde seizoen intussen is ingeblikt. En toen ze in Madison Square Garden het voorprogramma deed van Madonna, liet ze het publiek fijntjes weten dat ze binnenkort in diezelfde arena te bewonderen zou zijn als hoofdact, de eerste vrouwelijke stand-up comedian die dit tot nu toe voor elkaar kreeg.

Ch3O3p8WUAAQLc8.nocrop.w529.h848

We kunnen enkel raden hoe ze tussendoor de tijd vond om een boek te schrijven. The Girl with the Lower Back Tattoo heet het origineel, een verwijzing naar The Girl with the Dragon Tattoo, de verfilming van Stieg Larssons’ boek. In de introductie maakt ze meteen duidelijk dat het geen autobiografie is (“Dat schrijf ik wel als ik 90 ben”) en geen zelfhulpboek (“Ik ben een complete randdebiel en ik weet nergens iets van”). In 34 hoofdstukken deelt ze de moeilijkste, de meest vernederende en de meest euforische momenten van haar leven.

Lees verder op Charliemag.be

Getagged , , , , ,

Praktijkvoorbeelden Cultuurkuur.be

Voor CANON Cultuurcel maakte ik verslagen over vijf verschillende projecten, in vijf scholen in het Brusselse. In het schooljaar 2015-2016 gingen gemotiveerde leerkrachten aan de slag met hun leerlingen – gesteund door externe partnerorganisaties. Ze maakten podiumvoorstellingen, expo’s, videoreportages, maquettes, tekeningen en soundscapes en verkenden hun stad, hun roots en hun creativiteit.

Anderlecht was mijn eerste halte.

alledaags_erfgoed_3

Getagged , , , , , , , , ,

Small talk

481147_10101188843310552_941555721_n

Alleen op de metro naar Molenbeek, om middernacht, in een kleedje. De kerel naast me doet zijn beklag over twee tierende dakloze mannen, vraagt welk boek ik aan het lezen ben en of ik nog studeer – bitch please (more please). Ik antwoord, lach en zeg bonsoir wanneer ik afstap. Einde verhaal. Soms kies ik ervoor om ostentatief afstand te houden, soms gok ik dat de interactie gewoon aangenaam kan verlopen. Je weet ’t nooit zeker en als vrouw heb je toch in je achterhoofd dat jouw small talk voor een ander kan klinken als pillow talk. Als het dan inderdaad leuk afloopt word ik daar altijd goedgezind van. Het is wat gewichtloos, zo’n korte ontmoeting, maar beter dan een vaag, anoniem angstgevoel naar die wereld vol onbekenden.

Ik ben geen natuurlijke, extraverte iedereen inpakkende netwerker. Toen ik maanden geleden met Simon naar een netwerkavond trok, in Brussel, had ik een handvol conversaties kunnen en moeten opstarten. Maar ik zag een zee van mannen in grijze pakken en babbelde 90% van de tijd met leuke mensen die ik al kende terwijl ik toegewijd toastjes en taartjes at. Toen we vertrokken deed ik wat lollig tegen de mensen bij de uitgang. Ik heb ook in vestiaires gewerkt en daar kan je shift lang duren. Een kwartier voor het evenement galoppeert iedereen voorbij terwijl ze hun beregend textiel naar je hoofd gooien en daarna is het een twee uur durend snoozefest, ver van alle actie. Je eindigt met een routineus “Alstublieft, fijne avond nog” tenzij je de frightening five hoort:

“Dit is niet mijn jas”

of

“Dankuwel. En mijn dure sjaal?”

Je zegt “Natúúrlijk!” met je meest professionele glimlach terwijl je perfect weet dat je geen plan B hebt en dat je nauwlettend in de gaten wordt gehouden tot het probleem is opgelost. Afhankelijk van het uur hangen er nog 200 jassen in een soort duizelingwekkend Ikea-ballenbad-scenario (zo-veel identieke zwarte en donkerblauwe exemplaartjes en daar moet ik nu gaan induiken?) ofwel enkel nog een K-Way en een kikkerparaplu en doe je alsof je diep nadenkt terwijl je de upperclass razernij voelt briesen in je nek.

Deze mensen waren wél professionals, visten onze jassen vlotjes uit de hoop en deden leuk terug. In die vrolijke golf glimlachte ik bij het buitenwandelen ook naar de security-man en wenste hem een mooie avond. Een jonge kerel in zo’n grijs uniform met een gezicht dat er in rusttoestand – hij stond al een tijdje te standbeelden – chagrijnig uitzag. En plots zag ik hem knipperen en breed glimlachen. Zijn verraste “Bonne soirée” transformeerde zijn gezicht en hij werd een jongere, blijere en vooral op één of andere manier minder verre mens. Een minicontact, maar ik werd er intens gelukkig van en ik kan het me nog exact voor de geest halen. Een beetje zoals ik de dag na de aanslagen in Brussel van achter het stuur oogcontact maakte met de mannen van de vuilkar voor mij, ik spontaan zwaaide en een ontroerend enthousiaste zwaai terug kreeg. Niets wat me zo kan opwarmen als een onverwachte emotionele kabelbaan.

Er zijn boeken vol geschreven over hoe anoniem het leven in een stad kan aanvoelen. De verlegen, ietwat achterdochtige misantroop in mij zit niet zo diep – het nieuws lezen elke ochtend voedt haar genoeg. Maar hoe heerlijk is het wanneer ze even geen poot heeft om op te staan.

 

554355_10101188843599972_912760173_n 

Getagged , , , , , ,

Groep C

“En? Hoe was het?”

“Tsja. Weer groep C, he, papa.”

Ik was te klein om te beseffen hoe defaitistisch ik klonk. En te jong om te begrijpen waarom mijn vader een lach niet kon onderdrukken. Maar ik was oud genoeg om op sportkamp te gaan en dat was, zacht uitgedrukt, niet mijn biotoop. Op atletiekkamp vond ik verspringen nog het minst erg, dat was snel voorbij en je voet kon niet achter een horde blijven haperen. Op badmintonkamp kreeg ik pity points tijdens het toernooi waarop ik toch laatste zou worden. En op tenniskamp stelde de monitor na de 80ste hopeloze backhand voor om “misschien gewoon de ballen die uit zijn op te rapen en in de mand te gooien.” Een pijnlijke beproeving dus, al deed mijn arme moeder alleen maar haar best om die lange zomer te overbruggen. En begreep ik dat een week alleen thuisblijven ook geen optie was.

Nee, eigenlijk begreep ik dat niet. Ik hield me zo rustig bezig op mijn kamer dat mijn moeder moest komen kijken of ik niet bewusteloos naast mijn bed lag. “Nog steeds ok? Geen honger? Dorst? Kom je niet eens naar buiten? Het is mooi weer, hoor.” Vergeefse moeite. Ik lag uren te lezen op de bodem van mijn kleerkast – daar lagen alle slaapzakken, uitgerold – en had niets nodig. In de andere hoek van de kamer stond mijn Barbie-wereld in een ongebruikte open haard. Dat er elke dag een andere blonde deerne in bed eindigde met bruine Ken was een reflectie van mijn fascinatie voor The Bold and the Beautiful. En meestal de schuld van bruine Barbie, de achterbakse feeks die iedereen tegen elkaar opzette (dat blonde vrouwen met blauwe ogen per definitie lief en onschuldig zijn was me toen al grondig ingepeperd. Dat blonde Ken het onderspit delfde was gewoon omdat hij een raar gezicht had). Avontuur en emotie haalde ik uit mijn verbeelding en van het papier – geen haar op mijn hoofd dat overwoog om ervoor in een boom te klimmen of er een judopak voor aan te trekken.

Wat had ik op een sportkamp verloren? Ik was klein, schriel en had de core strength van een Petit Gervais. Om van mijn reflexen nog te zwijgen. Op skivakantie werd ik plots hyperreligieus en bad ik de hele ankerlift lang tot God om me alsjeblief rechtop te houden. En op school was ik letterlijk het kind dat als laatste werd gekozen voor eender welk team. De twee kapiteins begonnen met hun beste vrienden, dan de sportiefste kinderen, de ietwat onpopulaire maar toch relatief atletische types (“Ok, hij bijt en zijn jogging zit binnenstebuiten, maar hij kan wel snel lopen”) en daarna viel het kiezen stil. De drie drommels die er nog stonden waren irrelevante massa. Te dik of te klein. Nul punten waard.

14022285_10104381065831032_5164585695449283502_n

Mijn grote broer, die moest op sportkamp. Hij was ervoor gemaakt. Groep A, sowieso. En tegen maandagmiddag hadden zijn blauwe ogen en gekke mopjes hem al een hoop vrienden – vooral meisjes – opgeleverd. Terwijl ik ergens in de schaduw van een boom voor de 3e keer de ingrediënten van mijn brikje appelsap aflas.

Intussen zijn we groot. Mijn broer heeft al een hoop marathons onder zijn gordel en ik heb grotere boekenkasten nodig. Dat het op sportief vlak bij participation trophies zal blijven, daar heb ik meer dan ooit vrede mee. Ieder z’n talenten. Dat alles makkelijker zou zijn als ik groot was, bleek een tegenvaller. Maar ik kies nu wel mijn eigen team. En wie nooit valt of verliest, mag zelfs niet meedoen.

 

Getagged , , , ,

Delicat

Ik laat mijn blik dwalen over het boekenrek, sectie theaterstukken. Even registreer ik “The Great Warmachine” als “The Great Wasmachine”. Wel, ja. Zo voelt het ongeveer in mijn hoofd, de laatste weken. Gedachten smijten zich te pletter tegen het glas, worden bruut weggetrokken en overspoeld door alweer een nieuwe golf, alles klotst en uiteindelijk blijft niets overeind. Ik ben niet verstaanbaar en ik krijg niets scherp in zicht. Hoeveel tijd heb ik en wat doe ik er mee? Heb ik al te veel tijd verspild? Hoe gooi ik dat roer om? Op wie kan ik rekenen, echt? Ben ik zelf wel goed genoeg om op andermans verjaardagskalenders – waarom hangen die trouwens zo vaak op de WC? – te belanden? Wat kan ik, wat kan ik worden? Welke fouten maak ik en welke boetes betaal ik ervoor? Met elke vraag wordt mijn hoofd vuiler.

Headspace, hoor ik van lieve mensen. Dàt heb je nodig. Ik installeer de sobere oranje bol op het scherm van mijn telefoon. Een app die je helpt om te mediteren, of je nu op de vloer van je badkamer zit, op de fiets of in een luchthaven. “Hi, my name’s Andy” zegt een kalme stem met een Brits accent. Hij raadt me aan om een plek te zoeken waar ik tien minuten ongestoord en in relatieve stilte kan zitten. Ik kies de WC, het kleinste kamertje voorhanden. Andy raadt me aan om elke dag op dezelfde plek en hetzelfde moment te mediteren, liefst “first thing in the morning”. Aan alles is gedacht: je kan meer mindful worden terwijl je kookt, terwijl je eet, er is een sessie voor mensen met vliegangst en een snelle SOS-oefening voor noodsituaties. Een korte cyclus, voor als het je te heet onder de voeten wordt.

IMG_4630

De deur van de WC glijdt open. Een donzig wit pootje. Daar is mijn meester van de mindfulness. Uiteraard kon hij me geen tien minuten space geven. Sinds hij bij ons introk, heb ik niet één keer privé kunnen plassen. We kijken elkaar aan. Het beestje is genetisch belast met een chagrijnige kop, maar hij lijkt me bovengemiddeld tevreden. Met de uitzondering van de deurbel en de stofzuiger heeft hij geen vijanden. Hij heeft niets te bewijzen. Zijn adem stinkt naar kant-en-klaarmaaltijden, zijn rechteroog loenst en hij ruift het hele huis onder maar toch vindt hij zichzelf altijd een even grote kanjer. Zonder gêne likt hij elke centimeter van zijn lichaam – achterpoot stijf omhoog als een Nazi-armpje – en ik weet wel zeker dat ik niemands anus al zo vaak zo dicht bij mijn gezicht heb gehad. Hij legt zich rustig aan mijn voeten. Terwijl ik mijn vingers laat kraken, strekt hij zijn achterpoten, zijn teentjes uiteengesperd en lichtjes trillend. “Hoe moet het nu ooit goedkomen met mijn leven, lieve schat, als jij mij altijd stoort?”. Hij toont mij zijn witte roefelbuik. Brandschoon.

Getagged , , , , , ,