Alleen op de metro naar Molenbeek, om middernacht, in een kleedje. De kerel naast me doet zijn beklag over twee tierende dakloze mannen, vraagt welk boek ik aan het lezen ben en of ik nog studeer – bitch please (more please). Ik antwoord, lach en zeg bonsoir wanneer ik afstap. Einde verhaal. Soms kies ik ervoor om ostentatief afstand te houden, soms gok ik dat de interactie gewoon aangenaam kan verlopen. Je weet ’t nooit zeker en als vrouw heb je toch in je achterhoofd dat jouw small talk voor een ander kan klinken als pillow talk. Als het dan inderdaad leuk afloopt word ik daar altijd goedgezind van. Het is wat gewichtloos, zo’n korte ontmoeting, maar beter dan een vaag, anoniem angstgevoel naar die wereld vol onbekenden.
Ik ben geen natuurlijke, extraverte iedereen inpakkende netwerker. Toen ik maanden geleden met Simon naar een netwerkavond trok, in Brussel, had ik een handvol conversaties kunnen en moeten opstarten. Maar ik zag een zee van mannen in grijze pakken en babbelde 90% van de tijd met leuke mensen die ik al kende terwijl ik toegewijd toastjes en taartjes at. Toen we vertrokken deed ik wat lollig tegen de mensen bij de uitgang. Ik heb ook in vestiaires gewerkt en daar kan je shift lang duren. Een kwartier voor het evenement galoppeert iedereen voorbij terwijl ze hun beregend textiel naar je hoofd gooien en daarna is het een twee uur durend snoozefest, ver van alle actie. Je eindigt met een routineus “Alstublieft, fijne avond nog” tenzij je de frightening five hoort:
“Dit is niet mijn jas”
of
“Dankuwel. En mijn dure sjaal?”
Je zegt “Natúúrlijk!” met je meest professionele glimlach terwijl je perfect weet dat je geen plan B hebt en dat je nauwlettend in de gaten wordt gehouden tot het probleem is opgelost. Afhankelijk van het uur hangen er nog 200 jassen in een soort duizelingwekkend Ikea-ballenbad-scenario (zo-veel identieke zwarte en donkerblauwe exemplaartjes en daar moet ik nu gaan induiken?) ofwel enkel nog een K-Way en een kikkerparaplu en doe je alsof je diep nadenkt terwijl je de upperclass razernij voelt briesen in je nek.
Deze mensen waren wél professionals, visten onze jassen vlotjes uit de hoop en deden leuk terug. In die vrolijke golf glimlachte ik bij het buitenwandelen ook naar de security-man en wenste hem een mooie avond. Een jonge kerel in zo’n grijs uniform met een gezicht dat er in rusttoestand – hij stond al een tijdje te standbeelden – chagrijnig uitzag. En plots zag ik hem knipperen en breed glimlachen. Zijn verraste “Bonne soirée” transformeerde zijn gezicht en hij werd een jongere, blijere en vooral op één of andere manier minder verre mens. Een minicontact, maar ik werd er intens gelukkig van en ik kan het me nog exact voor de geest halen. Een beetje zoals ik de dag na de aanslagen in Brussel van achter het stuur oogcontact maakte met de mannen van de vuilkar voor mij, ik spontaan zwaaide en een ontroerend enthousiaste zwaai terug kreeg. Niets wat me zo kan opwarmen als een onverwachte emotionele kabelbaan.
Er zijn boeken vol geschreven over hoe anoniem het leven in een stad kan aanvoelen. De verlegen, ietwat achterdochtige misantroop in mij zit niet zo diep – het nieuws lezen elke ochtend voedt haar genoeg. Maar hoe heerlijk is het wanneer ze even geen poot heeft om op te staan.