Gisteren viel er rinkelend een glas op de grond. Het stond dan ook op een plaats waar ze aan kon. Of bovenop iets waar ze aan kon. Maakt niet uit. Ik kijk naar haar peutergezichtje. Ze is niet geschrokken, dat heeft ze sowieso niet snel. Ook niet beteuterd, beschaamd of boos. Ze staat gewoon een beetje koeltjes te kijken naar de scherven. Lang niet zo leuk als de regenmaker die ze daarnet cadeau kreeg. Ik neem haar mee naar een andere kamer om haar pyjama aan te trekken terwijl Simon stoffer en blik haalt. Ze protesteert even maar legt zich, eenmaal op weg naar boven, bij haar lot neer. Ze zegt tegenwoordig zelfs iets dat lijkt op ‘Slaapwel’ wanneer we de deur zachtjes achter ons sluiten. Grappig hoe ze onze intonatie en die van de dames op de crèche perfect imiteert. ‘Sjaaa-we’.
Ik probeer een tekstje te schrijven voor een vriend, maar scroll tussendoor een beetje dwangmatig (is er een andere manier) op Twitter. Ook daar ligt veel in scherven. De dood – onverwacht, agressief – overheerst vanavond, naast verdriet en woede. Er passeert toevallig een artikel over het ouderschap, met de zin “All that fierce love you have for your kids comes with a huge amount of serious anxiety that you will NEVER shake off until you die.”
Dat de dierenwereld – die natuurlijk gewoon onze eigen wereld is – dag na dag grotere barsten vertoont, stond gisteren nog eens in hoofdletters in de krant. Steeds meer wezens worden ziek van het huidige systeem, maar de paardenmolen stoppen blijkt niet zo makkelijk. Ik weet even niet van waar het meest acute gevaar komt.
Ik wrijf over mijn buik. In wat voor kermis kom jij terecht, samen met dat zoete zusje van je? Misschien bij de smoutebollen, met wangen vol poeder en plakhandjes. Of in een schreeuwerige achtbaan waarvan de bouten goed vast zitten, als dat je ding is. Jullie mogen zelfs achter een kraam, tussen de rommel en die dikke elektriciteitsdraden, stiekem staan lachen met jullie vriendjes omdat jullie iets doen wat niet mag. Ik hoop alleen dat er niets op jullie hoofd valt. Dat er alleen krijtjes uit elkaar knallen en enkel eendjes worden geschaakt. Dat jullie niet verloren lopen en de foute hoek omslaan. Of verdwalen in een monsterlijk spiegelpaleis waarin jullie telkens tegen een onwrikbare wand lopen, welke kant jullie ook uitrennen. Dat de grond onder jullie botsauto niet plots opensplijt, tot een kloof waar ook wij dan onvermijdelijk mee in zouden tuimelen.
Botsen mag. Dat zal niet anders kunnen. Maar niet uit elkaar barsten. Alsjeblieft.