Op de site waar we ons hebben geregistreerd voor kinderopvang staat ze genoteerd als “Kind 1: Voornaam ongekend Steverlinck”. Prachtig toch. Elke week leiden er steeds meer paper trails naar Voornaam ongekend. Een agenda vol afspraken bij de gynaecoloog, de vroedvrouw, de prenatale yoga-vrouw (die mij nu al zenuwachtig maakt met haar veel te gebalanceerde emails) en de kinesist. Formulieren op het werk. Formulieren bij de mutualiteit. Een lijst met babyspullen die we van onze door de wol geverfde broers en zussen krijgen/lenen. Een gedeeld Google Drive-document met to do’s. Een kaartje om in 1e klasse te mogen treinen (nog heel even geduld). Een aftel-scheurkalender die steeds korter wordt.
Daarnaast kunnen we het ook steeds meer voelen. Ik hang elke week kleren weg waarvan ik weet dat ik ze het komende half jaar niet eens moet aankijken. De weegschaal geeft bijna vier kilo meer aan (waarvan een hoop extra bloed, een slordige 500 gr baby en minstens zo veel extra borst). De ergste misselijkheid lijkt verleden tijd. En Simon kan de razendsnelle fist bumps die ik al een paar weken voel nu ook zien, met het blote oog. In plaats van naar onze e-reader of iPad staren we ’s avonds naar het stuk huid rond mijn navel, op ‘s werelds meest statische safari (“Dat was één! Was dat één? Heb je het gezien? Heb ik het gemist? Wow, dat was een serieuze.”).
Vorige week hadden we het gore lef om op een muziekfestival een tafeltje in te palmen backstage en het daar luidop te hebben over verbouwingen én de baby. Als er nog jonge twintigers rondlopen in het Warandepark met bloedende oren en betraande wangen, sorry, onze schuld. Het kan verkeren. De baby voelen bewegen is opgeschoven van “te walgelijk om over na te denken, tenzij in een ambulance op weg naar het Tropisch Instituut” naar “Doe nog eens. Toe?”.
Hoe het precies zal zijn, blijft voorlopig even vaag als de echografiefoto’s zonder uitleg van de dokter. Mét uitleg konden we wel zien dat ze er voorlopig cool as a cucumber bijligt. Handjes achter het hoofd, ellebogen in de lucht, benen bijzonder lenig opgevouwen. “Een wiebelaar”, zei dokter Paul, “maar ze stopt zich niet weg”. Als alles goed blijft lopen, zal ons huis moeten wennen aan een pak extra lawaai, energie, getater, knuffeldieren, vuile was en een eindeloze stroom plakpollekes. Over een exotische reis gesproken.